Hier vind je het antwoord op veel gestelde
vragen over hunebedden
Wat zijn
hunebedden en waarvoor dienden ze?
Hunebedden zijn de restanten van stenen
grafkelders waarin het boerenvolk dat het noorden van ons land circa
5400 jaar geleden bewoonde, zijn doden bijzette. Vrij algemeen wordt
aangenomen dat het massagraven waren, waarin veel generaties een laatste
rustplaats kregen. Daarnaast nemen veel archeologen aan dat hunebedden
een ceremoniele, rituele, godsdienstige en/of territoriale functie hebben
gehad. Afwijkende opvattingen van leken zoals F. Bom (schuilplaatsen
tegen rampspoed) of G. den Ouden (voorraadkelders voor voedsel) worden
door professionals niet serieus genomen. Daar er uit dezelfde periode
ook vele z.g vlakgraven (voor één of enkele doden) bekend
zijn, is niet duidelijk wie wel en wie niet voor bijzetting in hunebedden
in aanmerking kwamen. Archeologe Anna Brindley
meent dat slechts hooggeplaatsten die eer ten deel viel. Je kunt echter ook andersom redeneren: hunebobo's kregen de eer van een afzonderlijk graf en het "gewone" volk kwam na de dood in een hunebed terecht. Lijkt mij waarschijnlijker. Maar wie ben ik ?
De bouwers
waren geen Hunen of Hunnen, maar worden het Trechterbekervolk genoemd naar de vorm van het meest voorkomende type aardewerk dat in
de hunebedden werd aangetroffen. Hunebedden behoren tot de oudste overblijfselen
van menselijke bewoning in ons land.
Hoe zien
hunebedden er uit en waar komen die keien vandaan?
Hunebedden zijn gemaakt van zware keien.
Zwerfkeien worden ze genoemd en de zwaarste wegen meer dan 40 ton. Ze
zitten in de bodem in heel Noord-Nederland, maar de meeste in Drenthe.
Omdat er in Nederland nooit bergen met rotsen zijn geweest, was het
lange tijd een raadsel hoe die enorme keien hier terecht zijn gekomen.
Tegenwoordig weten we dat. Zo'n 150.000 jaar geleden beleefde de aarde
een bijzonder strenge ijstijd. Enorme gletchers kwamen uit het noordoosten
op ons land af en strekten zich geleidelijk tot aan midden-Nederland
uit. Ze sleepten een dikke laag van leem en keien met zich mee. Toen
het warmer werd en het ijs smolt bleef deze laag op de nederlandse bodem
achter. Geologen konden de herkomst van de hunebedstenen vrij nauwkeurig
nagaan. Ze komen uit Zuid-Zweden en Finland. De grootste zwerfkei in Nederland ligt in het plaatsje Rottum, even ten ZW van Heerenveen en weegt ruim 44 ton.
Met deze keien gingen de vroegste boeren in Drenthe
aan de slag om de indrukwekkende grafkelders te bouwen. Ze selecteerden
keien met een platte zijde om een enigszins rechthoekige ruimte te kunnen
creëren, maar waarschijnlijk ook om ze gemakkelijker met behulp
van ronde boomstammen, touwen en ossen, maar bovenal mankracht naar
de bestemming te kunnen slepen.
De grote keien vormen het geraamte van het
graf: een dubbele rij van rechtopstaande draagstenen met de platte
zijde naar binnen, waarop dekstenen met de platte zijde naar onderen
als dak werden geplaatst. Met de plaatsing van twee sluitstenen aan
de uiteinden ontstond zo een rechthoekige ruimte, in lengte varierend
van ca. 3,50 tot 20 m. en in de breedte van ca. 1,50 tot 2,50 m. De
kelderhoogte bedroeg ca. 1,75 m. zodat men er vrijwel rechtop in kon
staan. Hunebedden zijn gemiddeld oost-west georiënteerd,
maar allesbehalve exact. Er komen grote afwijkingen voor. Waarschijnlijk was bij het ontwerp de plaats waar de zon opkwam bepalend voor de richting. Aan de zonzijde maakten de bouwers zo veel mogelijk in het midden een toegangspoort bestaande uit twee of vier poortdraagstenen, afgedekt door een poortdeksteen. Bij twee draagstenen
spreekt men van een portaalgraf, bij vier van een ganggraf. De ruimten
tussen de grote draag- en dekstenen werden met stopstenen opgevuld
en de basis aan de buitenzijde met een steenpakking versterkt. Men
bedekte het graf met zand en zoden zodat slechts een langwerpige heuvel
met de toppen van de dekstenen in het landschap zichtbaar bleef. Soms
plaatste men aan de voet van de heuvel een ovale ring van kransstenen.
De betekenis hiervan is niet helemaal duidelijk. Missschien om erosie
tegen te gaan, maar het kan ook een rituele functie hebben gehad.
Vermoedelijk werden de ruimten tussen deze kransstenen ook met keitjes
dichtgemetseld.
Slechts één hunebed zit nog in
z'n heuvel "verpakt": ( D13 in Eext). De overige
zijn in de loop van de tijd "ontbloot".
Hoe oud
zijn ze en hoe werden ze gebouwd?
De leeftijd is lange tijd een raadsel
geweest. Maar met moderne dateringstechnieken konden wetenschappers
de ouderdom van de voorwerpen die in de grafkelders werden opgegraven,
vaststellen. Dat bleek ouder dan lange tijd werd gedacht: ruim 5000
jaar en dat plaatst de oorsprong van deze monumenten in wat archeologen
het Neolithicum of Nieuwe Steentijd noemen. Het markeert de tijd waarin
jagende en vissende nomaden zich min of meer permanent als boer in een
bepaalde streek gingen vestigen. Het Neolithicum begon in onze streken
omstreeks 4400 vóór Christus. De eerste hunebedden verschenen
ongeveer 1000 jaar later. Ze werden in een relatief korte periode gebouwd:
tussen 3400 en 3200 jaar v.C. maar bleven nog lange tijd in gebruik.
Na 2850 v.C. was de periode van hunebedden definitief voorbij en daarmee
de TRB (Trechterbeker Cultuur). Opvolgende generaties begroeven de doden
in
grafheuvels, waarvan in Drenthe, maar ook daar buiten, nog honderden te vinden zijn. Trechterbekers
maakten plaats, eerst voor de z.g. standvoetbekers en daarna de klokbekers.
Het Neolithicum ging vanaf omstreeks 2100 v.C. geleidelijk in de bronstijd
over en dat betekende het definitieve einde van de Steentijd.
Over de bouwwijze
bestaan alleen maar theorieën. Vroeger dacht men dat de hunebedbouwers
enorm sterke reuzen (huynen, vandaar de naam) waren, zoals Obelix
die in Bretagne met veel gemak met menhirs zeulde. Frits Bom, de voormalige
vakantieman, speculeerde in zijn boek "Het Mysterie van de Hunebedden"
over buitenaardse krachten en levitatie-technieken waarover de bouwers
zouden beschikken. Dit alles lijkt echter niet zo waarschijnlijk maar
nog steeds lijkt het een voor die tijd welhaast onmogelijke prestatie
om zulke gigantisch grote en loodzware zwerfkeien bijeen te brengen
en op te stapelen.
De meest gangbare theorie is dat de keien met
de platte zijde door middel van hefbomen op houten rollers of sleden
werden gezet en met behulp van touwen, ossen en veel mankracht naar
de plaats van bestemming gesleept. Daar werden de draag- en sluitstenen
rechtop in vooraf gegraven sleuven geplaatst en vastgezet. Vervolgens
bouwde men er een heuvel overheen om langs de glooiingen de dekstenen
omhoog te slepen. Proefnemingen hebben de mogelijkheid hiervan aangetoond,
maar het blijft een raadsel waarom de hunebedbouwers zich zulke enorme
collectieve inspanningen getroostten om hun doden een tijdsbestendige
rustplaats te geven. Dit moet wel op een sterke voorvaderverering
en een rotsvast geloof in het hiernamaals duiden.
Niet alle nederzettingen zullen de kennis en kunde in huis hebben gehad om een hunebed te bouwen. Het lijkt dus niet onaannemelijk dat er zich groepen van in dit werk gespecialiseerde kerels hebben gevormd die "op bestelling" en voorzien van het benodigde gereedschap langs de dorpen gingen om die klus uit te voeren. Dit verklaart meteen de opvallende uniformiteit in situering, orientatie en bouwwijze van de monumenten.
Wat waren
hunebedbouwers voor mensen?
Dominee Johan Picardt uit Coevorden
had daar in 1620 zo zijn gedachten over: "Barbarische en wreede Reusen,
Huynen, Giganten, menschen van grauwelijcke Statuer, groote krachten
en beestelijcke wreetheijdt, die God noch menschen gevreest hebben,
maer geacht worden geboren te zijn tot verderf des menschelijcken geslachts".
Aan die "huynen"ontlenen de huidige hunebedden thans hun naam.
Maar ook de benaming "huNNebedden hoor je nog wel. Dat komt omdat
sommigen dachten dat de Germaanse Hunnen deze monumenten hadden gebouwd.
In 1822 beweerde de Groningse dominee Nicolaas Westendorp met grote
stelligheid dat de Kelten ver voor het begin van de jaartelling de bouwers
waren geweest. Qua tijdstip zat hij er minder ver naast dan de Drentse
Gedeputeerde en 2e kamerlid Lucas Oldenhuis Gratama die in een publicatie in 1886 bij hoog en
laag volhield dat de Noormannen vlak voor het begin van de Middeleeuwen
voor de bouw verantwoordelijk waren. Kortom: niemand wist het en men
speculeerde maar wat. Ze hadden het allemaal bij het verkeerde eind
want tegenwoordig weten we het: Het waren gewoon de eerste boeren in
noord- en oost-Nederland en die leefden hier eerder dan men ooit had
gedacht: 3400 jaar voor Christus!
Ze worden door archeologen het Trechterbekervolk
genoemd naar de vorm van de meest voorkomende aardewerken beker
die o.m in en bij de hunebedden werd aangetroffen. De z.g. Trechterbekercultuur
deed omstreeks 4400 voor Chr. zijn intrede in Zuid-Zweden, Denemarken,
Noordwest Duitsland en in ons land wat later op de hogere zandgronden
benoorden de Rijn. Het markeert voor archeologen de overgang van de
Midden Steentijd (Mesolithicum) naar de Nieuwe Steentijd (Neolithicum).
Vóór het Neolithicum werden deze streken bevolkt door mensen die een nomadisch bestaan leidden. Ze sloegen her en der tentenkampen op en en kwamen aan de kost door de jacht, de visvangst en het verzamelen van natuurproducten. Ze worden in het algemeen aangeduid met de naam jagers/verzamelaars.Toen dit volk
echter de kunst van landbewerking, het telen van gewassen en het domesticeren
van dieren had geleerd, gingen ze huizen bouwen en vestigden ze zich
hier min of meer permanent als boer. Een ware culturele revolutie ! Metalen gereedschap kenden ze
nog niet. Maar wel van hout, been en vooral van steen. Ze kapten bos
met stenen bijlen, cultiveerden het vrijgekomen land, verbouwden graan
(tarwe, gerst en vlas) en lieten hun vee in de drassige beekdalen
grazen. Ze bezaten ossen, koeien, geiten, schapen en varkens. Kippen
hadden ze niet maar wel honden. En als ze niet de vreemde gewoonte
hadden gehad om met loodzware keien door de Drentse bossen te zeulen,
had ik deze homepage nooit gemaakt :-). Maar serieus: naar mijn mening
is het een vrij welvarend volk geweest; als je voor je bestaan moet
sappelen, heb je voor dergelijke bezigheden geen tijd.
Hoeveel
hunebedden zijn er en waar zijn ze te vinden?
Er bestaan nog 54 hunebedden in ons
land, waarvan 52 in Drenthe en 2 in Groningen
(één in Noordlaren (G1) en één
die uit de noord-Groningse klei werd opgegraven en nu in een museum
te Delfzijl (G2) is te bezichtigen). Oorspronkelijk
zijn er tenminste 88 geweest maar vermoedelijk wel meer dan honderd.
Van 34 zijn er sporen gevonden, waarvan drie in Groningen, twee in Overijssel
en één in Friesland. De grootste concentratie vinden we
echter op de Drentse Hondsrug met Borger en Emmen als opvallende centra.
(Zie de Kaart van Drenthe voor de afzonderlijke
locaties en de Hunebeddengids voor de beschrijvingen).
De hunebedden zijn genummerd: het Groningse
G1 en de Drentse D1 t/m D54 (D33 is ontmanteld en D48 bleek geen hunebed
te zijn).
Wat is
er na zoveel jaren nog van de hunebedden over?
Geen enkel hunebed is meer compleet.
Van vele ontbreken één of meer dek- en draagstenen, van
de meeste de poort- en kransstenen en van alle de stop- en pakstenen.
De afbraak begon al in de Middeleeuwen toen deze "heidense tempels"
het op godsdienstige gronden moesten ontgelden en de stenen voor de
fundering van kerken werden gebruikt. Omstreeks 1730 werden Drentse
keien, waaronder hunebedstenen, handelswaar toen de zeedijken moesten
worden vernieuwd omdat de paalworm in de houten dijkbeschoeiing van
de zeeweringen toesloeg. Ondanks het in 1734 uitgevaardigde verbod van
de Drost en Gedeputeerden van Drenthe ("by poene van hondert goltguldens")
werden vele duizenden zwerfkeien, waaronder hunebedstenen, op transport
naar andere oorden gesteld. Maar daarnaast zijn in de loop der tijden
godsdienstijver en ordinaire verniel- en hebzucht oorzaken van het verval
van hunebedden geweest.
Als gevolg daarvan bevonden de meeste
hunebedden zich aan het begin van de 20e eeuw in deplorabele toestand. In 1918 vond een inventarisatie
plaats waarbij slechts 16 stuks het predikaat "in goede staat" kregen.
De rest verkeerde in "gehavende" of zelfs "droevige" staat. Sindsdien
is aan de bestudering, instandhouding en restauratie van de hunebedden
de nodige aandacht besteed. Hiermee is de naam van wijlen prof.
dr. A.E. van Giffen, hoogleraar archeologie aan de RU te Groningen,
onlosmakelijk verbonden. Hij onderzocht de inhoud van de hunebedden,
markeerde de plaatsen van ontbrekende draag- en poortstenen, richtte
uit het lood geslagen draagstenen weer op en zette afgegleden dekstenen
weer op hun fundament. Hij conserveerde de onmiddellijke omgeving
en plaatste handwijzers en bronzen naamplaten. Het vrijwel in de oorspronkelijke
staat herstellen van het hunebed D49 (de Papeloze
Kerk) bij Schoonoord, vormde de kroon op zijn werk. Ter ere van hem
siert zijn in brons gegoten en in een zwerfkei gemetseld portret dit
monument.
Rond 1870 zijn alle hunebedden (op één na) door het Rijk en de Provincie opgekocht.
Er zijn er 31 stuks in eigendom bij het Rijk en 21 bij de Provincie. Die ene (D44
bij Westenesch ten oosten van Emmen) staat op het erf van een boer
en is in particulier bezit. De rijkshunebedden zijn in beheer bij Staatsbosbeheer en de provinciale bij de Stichting Het Drentse Landschap. In 2008 is op praktische gronden een herverdeling gemaakt. D15, 31, 34, 36, 37 en 41 gingen van Provincie naar Rijk en D3 en 4 en D21 t/m 25 andersom. De verhouding is nu dus 30 Rijk en 22 Provincie.
Wat is
er in de hunebedden gevonden?
Prof. Van Giffen heeft aan het begin
van de vorige eeuw aan een tiental hunebedden, voorafgaande aan de restauratie,
uitvoerig wetenschappelijk onderzoek verricht. Het aantal aangetroffen
voorwerpen (artefacten) verschilde enorm; bij het ene hunebed niets,
bij het andere wemelde het van de potscherven. Ongetwijfeld zijn in
het verleden tal van hunebedden leeggeroofd. Voorbeelden van rijke vondsten
zijn o.a. het hunebed D53 (Havelte) met scherven
van minstens 660 stuks aardewerk, D19 in Drouwen
met ca. 400 en D21 bij Bronneger met rond 600.
Als men aanneemt dat het aantal aan de doden meegeven stuks aardewerk
beperkt bleef tot één of enkele, moeten er per hunebed
in de loop der tijd honderden doden zijn bijgezet. Hunebedden waren
waarschijnlijk massagraven. (zie echter de theorie van archeologe Brindley).
Het aardwerk heeft verschillende vormen. Behalve de kenmerkende trechterbekers
vond men lepels met een holle steel (vermoedelijk zuigflesjes), kraaghalsflesjes,
schouderpotten, schalen en emmers. Op een aparte pagina staan enkele
fraaie voorbeelden. Menselijke
botresten zijn in Nederlandse hunebedden niet aangetroffen; ze zijn
in loop van de tijd in de zure bodem verteerd. In kalkrijkere streken
in Duitsland heeft men wel skeletdelen gevonden.
Andere aangetroffen bijgaven zijn veel beperkter
in aantal. Hiertoe behoren vuurstenen bijlen, pijlpunten en schrapers,
sieraden zoals kralen van git en barnsteen en zelfs enkele van koper.
De bezitter daarvan moet 'steen'rijk zijn geweest, want barnsteen
is zeldzaam en koper kwam in onze contreien niet voor. Ook de trechterbekercultuur
kende rangen en standen.
Zijn er
elders in de wereld ook hunebedden?
Megalitische grafkelders van de trechterbekercultuur
zijn behalve in Noord-Nederland ook aangetroffen in Zuid-Zweden, Denemarken,
Polen en Noord Duitsland. De grote ganggraven
zoals hunebedden, werden echter alleen op die plaatsen gebouwd waar
in de bodem grote zwerfkeien voorkwamen en dat was behalve hier ook
in Noord Duitsland en Denemarken het geval. Kleinere steengraven (zonder
zij-ingang) heten dolmens en komen in een nog ruimer gebied voor.
Maar het slepen met enorme rotsblokken bleef
niet tot deze cultuur beperkt. In het neolithicum en de daarop volgende
brons- en ijzertijd was deze krachtpatserij in tal van Westeuropese
beschavingen een geliefde bezigheid. Ook op de Britse Eilanden, België,
Frankrijk, Spanje, Corsica, Sardinië en Italië komen megalitische
monumenten voor. Sommige hadden net als hunebedden een graf-functie,
andere hadden een rituele of astronomische betekenis (b.v. Stonehenge
in Engeland). De in gelid opgestelde stenen bij Carnac in Bretagne
worden menhirs genoemd.
|