Zoals ook bij alle andere hunebedden beschrijft Van Giffen de toestand van de aangetroffen stenen tot in detail. Te gedetailleerd om hier weer te geven. Kort samengevat: een "verwarde" toestand wat de oorspronkelijke 9 dekstenen betreft ( 7 zijn duidelijk, maar hij twijfelt welke brokstukken bij de ontbrekende horen). De toestand van de poort noemt hij "niet onbedenkelijk". Hij stelt een fraaie ingangspartij vast met 4 poortzijstenen vrijwel in situ, maar twijfelt of de grote steen er naast (duidelijk op de voorgrond te zien) een deksteen van de kelder of van de poort is geweest. Moderne restaurateurs hadden daar in 1998 minder moeite mee: ze plaatsen hem op de poort! Hij stelt verder vast dat dat het terrein nog duidelijke sporen van de vroegere dekheuvels laat zien. (Ook van prehistorische karrensporen trouwens, maar daar rept hij niet over). Het hunebed werd samen met D20 in 1871 na aankoop van particulieren eigendom van de Staat.
(Bron: Atlas bij "De Hunebedden in Nederland", dr.A.E.van Giffen, 1925)